Bosbouw en de toepassing van de landbouwvrijstelling

Nieuws

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 3 december 2019 een uitspraak gedaan over de toepassing van de landbouwvrijstelling bij grond dat gebruikt is voor bosbouw.

In deze specifieke zaak was er sprake van agrarisch bedrijf waaraan een subsidie werd toegekend voor bos (SBL-regeling). De subsidie moet de kosten voor het aanleggen van het bos en de inkomensderving die daar uit voort komt subsidiëren. Voorwaarde voor de subsidie is dat het bos minstens twintig jaar blijft bestaan en dat in die periode de grond niet voor de landbouw wordt gebruikt. Het ging in dit geval om 70 hectare landbouwgrond waarop populierenbomen ging groeien. In principe geldt er ook een herplantplicht voor de subsidieregeling maar hier heeft de agrariër op zijn verzoek vrijstelling voor verkregen. Na afloop van de twintig jaar heeft de boer de 70 hectare grond weer geschikt gemaakt de landbouw en vervolgens deel van de grond verkocht.

Het geschil

Het geschil bij de Rechtbank is de vraag of de landbouwvrijstelling kan worden toegepast op de verkochte landbouwgrond, die eerst als bosgrond heeft gediend.

Standpunt van de Belastingdienst

De Belastingdienst vindt dat er een bosbedrijf was. De Belastingdienst is van mening dat de agrariër door deel te nemen aan de subsidieregeling, heeft verklaard te stoppen met zijn landbouwactiviteiten. De inspecteur meent daarom dat er sprake was van een bosbouwbedrijf. Door het kappen van het bos en het geschikt maken van de grond voor de landbouw is er volgens de Belastingdienst een overgang van bosbouw naar landbouw, die leidt tot belaste winst.

Standpunt van de agrariër

De agrariër vindt dat er altijd een landbouwbedrijf is geweest. De bosexploitatie valt volgens hem onder het landbouwbedrijf. Hij vindt dat de landbouwvrijstelling van toepassing is op de verkoop van de gronden.  Voor bosbouw is volgens de agrariër een instandhoudingsvereiste nodig. Dit gold echter voor hem niet omdat hij vrijstelling heeft gekregen van de herplantplicht.  Er was van begin af aan duidelijk dat na twintig jaar de bomen gerooid zouden worden, waardoor de bomen als landbouwgewas moeten kwalificeren. De subsidie die jaarlijks ontvangen is, is volgens de agrariër een vergoeding geweest voor inkomensderving doordat hij gewassen verbouwde die minder opleveren dan andere landbouwproducten.

Oordeel Rechtbank

De Rechtbank oordeelt dat door gebruik te maken van de subsidieregeling de grond in een bosbedrijf is gebruikt. Binnen de subsidieregeling heeft de agrariër gekozen voor de optie ‘blijvend bos’. Hierdoor heeft hij zich verplicht minstens twintig jaar de grond bebost te houden en heeft hij aan die verplichting voldaan. Dat na twintig jaar een vrijstelling voor de herplantplicht is aangevraagd, brengt volgens de Rechtbank niet mee dat van begin af aan duidelijk was dat het bos tijdelijk aangelegd werd. Ook heeft de agrariër niet bewezen dat van begin af aan duidelijk was dat hij de bomen wilde kappen.

De Rechtbank ziet daarnaast dat de agrariër door de jaren heen in zijn belastingaangifte voor de subsidie en de opbrengsten van het bos de bosbouwvrijstelling heeft toegepast. Ook vindt zij dat door het aanvragen van de vrijstelling van de herplantplicht de agrariër zelf ook vond dat er sprake was van een bosbedrijf. De stijging van de waarde van de grond die voortkomt uit het geschikt maken van de grond voor landbouw, is volgens de Rechtbank belast en valt niet onder de landbouwvrijstelling.